De implicaties van telewerk op de belastingheffing in de vennootschapsbelasting

Hoe beïnvloedt afstandswerken de plaats waar ondernemingswinsten belast worden?

Auteur: Olivier Michiels, Partner BDO Tax

De OESO stelt dat een onderneming belastbaar is in het land waar ze fiscaal inwoner is, tenzij ze over een belastbare vaste inrichting in een ander verdragsland beschikt. Zowel bij de bepaling van het fiscaal inwonerschap als de aanwezigheid van een vaste inrichting speelt de locatie van de bestuurders en werknemers een cruciale rol. Door de COVID-19-maatregelen en telewerk voeren zij hun activiteiten echter soms (gedeeltelijk) vanuit het buitenland uit – ook al is dat bij de werknemer thuis. De vraag rijst nu dan ook of dat een invloed heeft op de plaats waar de ondernemingswinsten belast zullen worden.

Fiscaal inwonerschap van de onderneming

In internationale fiscale context bepaalt, in de meeste verdragen, de plaats waaruit de vennootschap wordt geleid het fiscaal inwonerschap. Dit is de plaats waar

  • de beleidsbeslissingen voor de vennootschap worden genomen;

  • de Raden van Bestuur worden gehouden;

  • het senior executive management haar activiteiten uitvoert;

  • de belangrijke commerciële beslissingen worden genomen;

  • het dagelijks beheer van de vennootschap plaatsvindt;

  • het hoofdkwartier van de vennootschap(sgroep) is gevestigd.

Uiteraard is geen van deze criteria op zich doorslaggevend en moet steeds het geheel van de feitelijke omstandigheden in acht worden genomen. Maar wat indien – wegens reisrestricties of vrijwillig telewerk – de vennootschap niet meer vanaf één centrale plaats wordt geleid, en de leidinggevenden beslissingen nemen en uitvoeren vanuit hun woonstaat? In dat geval zou het fiscaal inwonerschap van de onderneming (en dus de plaats waar de vennootschap primair belastbaar is) kunnen wijzigen of zouden meerdere landen belastingen kunnen heffen op de winsten van de vennootschap. Dat leidt mogelijks tot een situatie van dubbele (niet-) belasting.

Vaste inrichting

Daarnaast kan een onderneming geacht worden een vaste inrichting te hebben in het buitenland voor haar werknemers en/of bestuurders die grensoverschrijdende activiteiten uitvoeren. Dat zal voornamelijk het geval zijn indien:

  • de onderneming over een vaste bedrijfsinrichting beschikt waarmee de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk in een ander land worden uitgeoefend. Denk hierbij aan de plaats waar leiding wordt gegeven, een filiaal, een kantoor, een fabriek, een werkplaats, etc. of;

  • de onderneming in het buitenland over een afhankelijke agent beschikt. Deze persoon, die economisch en juridisch afhankelijk is van de onderneming, speelt gewoonlijk de belangrijkste rol bij het onderhandelen en sluiten van overeenkomsten die vervolgens stelselmatig en zonder substantiële wijziging door de buitenlandse onderneming worden afgesloten en;

  • de activiteiten die worden uitgeoefend met de vaste bedrijfsinrichting en/of de afhankelijke agent, niet van voorbereidende of ondersteunende aard zijn.

Moet het thuiskantoor van een buitenlandse werknemer/bestuurder dan worden beschouwd als een vaste bedrijfsinrichting? Of veronderstelt de onderhandeling/ondertekening van contracten vanuit het thuiskantoor dat de onderneming over een afhankelijke agent beschikt en dus (deels) belast zou worden in het buitenland?

Standpunt van de OESO

Onvoorziene en tijdelijke wijziging als gevolg van COVID-19, waaronder telewerk, mogen geen nadelige gevolgen hebben voor de belastbaarheid van de onderneming en plaats waar dat gebeurt.”

Zowel het probleem van het fiscaal inwonerschap van ondernemingen als dat van de vaste inrichting wordt in de aanbevelingen van de OESO aangekaart. De OESO stelt dat de onvoorziene en tijdelijke wijziging als gevolg van COVID-19 geen nadelige gevolgen mag hebben voor de belastbaarheid van de onderneming.

Wat het fiscaal inwonerschap betreft, mag de wijziging in de plaats van waar de vennootschap wordt geleid geen aanleiding geven tot een wijziging van het fiscaal inwonerschap van de vennootschap.

Voor de problematiek rond vaste inrichting stelt de OESO-aanbeveling dat een thuiskantoor, onder bepaalde omstandigheden, kan kwalificeren als een vaste inrichting. Als de telewerksituatie echter ontstaat als gevolg van de COVID-19-maatregelen, dan is het gebruik van het thuiskantoor een gevolg van een tijdelijke en uitzonderlijke situatie en/of een beslissing van de overheid, en dus niet van de onderneming. Er is met andere woorden voldaan noch aan de permanentievoorwaarde (die vereist dat de bedrijfsinrichting op een min of meer permanente wijze ter beschikking moet staan van de onderneming) noch aan de beschikkingsvoorwaarde (die vereist dat de onderneming een beschikkingsrecht dient te hebben over de bedrijfsinrichting).

Voor de afhankelijke agent neemt de OESO een gelijkaardig standpunt in. Door de tijdelijke en uitzonderlijke aard van de maatregelen kan de afhankelijke agent niet geacht worden gewoonlijk overeenkomsten te sluiten in naam en voor rekening van de onderneming.

In navolging van de aanbeveling van de OESO hebben verschillende landen – waaronder Australië, Canada, Griekenland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk – richtlijnen uitgevaardigd waarin zij de toepassing van voornoemd principe bevestigen.

Wat is het belang voor Belgische bedrijven met buitenlandse werknemers?

In België werden geen specifieke richtlijnen uitgevaardigd. Ook de bilaterale overeenkomsten met Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland bevatten geen specifieke bepalingen. Als lid van de OESO valt wel te verwachten dat België de aanbevelingen zal volgen. De formele bevestiging daarvan ontbreekt echter . Een discussie met de Belgische Belastingadministratie is dus niet uitgesloten.

Specifiek voor de kwalificatie van een thuiskantoor als vaste bedrijfsinrichting kan wel verwezen worden naar het standpunt van de Dienst Voorafgaande Beslissingen. In diverse beslissingen heeft deze immers een aantal criteria aangereikt om te beoordelen of er al dan niet sprake is van een vaste bedrijfsinrichting:

  • Is het gebruik van het thuiskantoor een essentiële voorwaarde in de arbeidsovereenkomst?

  • Wordt in de arbeidsovereenkomst bepaald dat de prestaties van de werknemer moeten worden uitgevoerd vanuit het thuiskantoor of is de werknemer vrij om te beslissen van waar hij zijn werk zal uitvoeren?

  • Ontvangt de werknemer, direct of indirect, een vergoeding voor de kosten die verbonden zijn aan het opzetten/gebruik van het thuiskantoor?

  • Is er een indicatie van de aanwezigheid van de werkgever op het adres van de werknemer (naamplaatje, vermelding thuisadres op visitekaartjes, vermelding op de website, …)?

  • Wat is de functie van de werknemer? Gaat het over een functie die gericht is op de interne bedrijfsvoering (voorbereidende of ondersteunende activiteiten) of op de kernactiviteiten van de werkgever?

Uiteraard worden deze criteria hoofdzakelijk gebruikt bij het bepalen of het thuiskantoor al dan niet als vaste inrichting in België kan kwalificeren. Voor de beoordeling in het buitenland dient steeds het standpunt van de fiscale overheid in de woonstaat tegenover de kwalificatie van een thuiskantoor als vaste bedrijfsinrichting in acht te worden genomen.

Het verhaal is echter niet af wanneer het bestaan van een belastbare vaste inrichting onder het verdrag kan worden uitgesloten. Er moet immers nog nagegaan worden of de Belgische onderneming toch niet onderworpen is aan bepaalde fiscale verplichtingen in de woonstaat van de werknemer.

Buitenlandse ondernemingen, bijvoorbeeld, die niet beschikken over een Belgische vaste inrichting onder het dubbelbelastingverdrag, kunnen toch geacht worden te beschikken over een Belgische inrichting op basis van de Belgische fiscale wetgeving.

De voorwaarden daartoe zijn aanzienlijk strikter dan die onder het verdrag. Zo zijn voorbereidende/ondersteunende werkzaamheden (de zogenaamde negatieve bepalingen) niet uitgesloten, volstaat het dat werknemers in België gedurende meer dan 30 dagen in een periode van 12 maanden diensten verlenen en is het niet vereist dat de werknemer/vertegenwoordiger een machtiging heeft om namens de buitenlandse onderneming in België contracten te sluiten. De loutere aanwezigheid van een vertegenwoordiger is voldoende.

Hoewel de aanwezigheid van een Belgische inrichting geen aanleiding zal geven tot (bijkomende) belastingheffing in België – er is immers geen belastbare vaste inrichting onder het verdrag -, zal de onderneming wel bepaalde fiscale verplichtingen moeten nakomen (bijvoorbeeld indiening van een fiscale aangifte voor de buitenlandse vennootschap) waarvoor ze ook beboet kan worden indien ze die niet naleeft.

Naast deze aangifteplicht moet de buitenlandse onderneming zich aansluiten bij een Belgisch sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen en jaarlijks een bijdrage voor vennootschappen betalen.

Omgekeerd geldt dus ook dat Belgische ondernemingen steeds dienen na te gaan of er bepaalde fiscale verplichtingen voor hen in de woonstaat van de werknemers gelden, ook al beschikken ze niet over een belastbare vaste inrichting onder het toepasselijke dubbelbelastingverdrag. In de praktijk blijkt dat dit aspect vaak uit het oog verloren wordt met onnodige financiële consequenties tot gevolg.

Wat na COVID-19?

Ook wat de belastingheffing van ondernemingen betreft moet gekeken worden naar de impact van een meer bestendige telewerksituatie. Zoals hierboven aangehaald, legt de OESO immers vooral nadruk op de tijdelijke en uitzonderlijke aard van de COVID-19-maatregelen waaruit zij concluderen dat er geen impact mag zijn op de plaats waar de winsten van de vennootschap belast zullen worden.

Is het telewerk niet langer het gevolg van een tijdelijke situatie opgelegd door de overheid, maar een beslissing van de onderneming of de werknemer zelf, dan dient de onderneming rekening te houden met de fiscale gevolgen hiervan.

Werken de bestuurders/werknemers regelmatig van thuis of sluiten zij vaak contracten in hun woonstaat, dan moet zeker gekeken worden naar de fiscale impact van de nieuwe situatie op het fiscaal inwonerschap van de onderneming en/of de aanwezigheid van een belastbare vaste inrichting in het buitenland.

Wordt er onvoldoende of geen rekening gehouden met de fiscale gevolgen van het telewerk, dan dreigen er discussies met de (Belgische) Belastingadministratie. Die kunnen leiden tot dubbele belasting en kostelijke en tijdrovende procedures, niet alleen voor de onderneming zelf, maar ook voor de werknemers. Zelfs indien er geen belastbare vaste inrichting in de woonstaat aanwezig is, is dat geen garantie dat de Belgische vennootschap/werkgever de geen lokale fiscale verplichtingen in de woonstaat moet vervullen.  Wij raden daarom aan om de functie-inhoud van de werknemers die aan grensoverschrijdend telewerk doen in kaart te brengen en te analyseren of hun activiteiten in de woonstaat geen aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van een belastbare vaste inrichting en/of het vervullen van bepaalde fiscale verplichtingen voor de Belgische onderneming in dat land.

Wil je meer weten over de impact van telewerk op vaste inrichtingen bij grensoverschrijdende activiteiten?

Aarzel dan niet om onze Tax-experten te contacteren via tax@bdo.be.